Angst voor de aversieve gevolgen van eten

door | jun 21, 2023 | 0 Reacties

De eetstoornis ARFID kent drie verschijningsvormen. ARFID kan ontstaan door een overgevoeligheid voor de sensorische kenmerken van eten of doordat er geen interesse is in eten. Het kan ook zijn dat iemand bang is voor de aversieve gevolgen van het eten van bepaalde producten. Eric Dumont, gedragswetenschapper en hoofdbehandelaar bij SeysCentra, legt uit hoe deze angst kan ontstaan.

“Mensen met angst voor de aversieve gevolgen van eten vermijden het eten van bepaalde producten, omdat zij bang zijn dat er nare dingen gebeuren, tijdens of na het eten. Ze zijn bijvoorbeeld bang te stikken of erg ziek te worden”, vat Eric kort samen. Voordat hij hier meer uitleg over geeft, wil hij eerst onderscheid maken tussen angst en vrees. “Vrees is het vermijden van iets, omdat je verwacht dat daar iets engs of naars uit zal voortvloeien. Angst is het gevoel dat daarbij optreedt en waardoor ongewild (automatisch) lichamelijke symptomen kunnen optreden. Je hart kan bijvoorbeeld sneller gaan kloppen, de ademhaling gaan versnellen en/of je kunt misschien niet meer goed nadenken. Ook kun je gaan zweten of spanning in je keel krijgen waardoor slikken moeizamer gaat. Daarnaast kunnen je handen gaan trillen of raak je in paniek.”

Angst is dus het gevolg van vrees en veroorzaakt diverse, lichamelijke reacties. “Normaal gesproken is angst een natuurlijke reactie, die nodig is om het gevaar af te kunnen wenden. Doordat je de respons op angst op geen enkele wijze kunt tegenhouden, hebben veel mensen een gevoel van controleverlies, wat als beangstigend wordt ervaren. Als je angstig bent, ga je dingen beter horen, voelen, ruiken en proeven. Je zintuigen staan op scherp.”

Gevoelig voor angst

De ene persoon lijkt kwetsbaarder te zijn voor het ontwikkelen van angst dan de andere. Ook kan er sprake zijn van een erfelijke gevoeligheid of kunnen bepaalde stoffen in de hersenen (neurotransmitters) een rol spelen in de aanleg voor angst en paniek. Ervaringen uit het verleden en aangeleerde reacties (door bijvoorbeeld de opvoeding) bepalen voor een deel hoe je met angstgevoelens omgaat. “Als je minder gevoelig bent voor angst, is er minder kans dat je na een verslikincident niet meer durft te eten. Bij mensen met een hogere gevoeligheid voor angst kan dit echter een aanleiding zijn om geen vast voedsel meer te durven eten. Zij stellen zich allerlei rampscenario’s voor ogen en worden steeds angstiger om te eten.”

Eric legt uit dat je het in dit geval hebt over een biologische predispositie, een vatbaarheid voor het ontstaan van bepaalde psychische en/of lichamelijke ziekten en/of stoornissen. “Stel dat je bent geboren uit een angstige ouder, opa of oma, dan zit er een bepaalde gevoeligheid om angst te ontwikkelen in je DNA. Het is in dit geval belangrijk dat de opvoeder dat tijdig oppikt, zodat dit zich niet zal ontwikkelen tot een angststoornis.” Het hoeft niet altijd in de jeugd zichtbaar te zijn. Vaak is de setting zo veilig, dat de gevoeligheid om angsten te ontwikkelen pas na de jeugd tot uiting komt. “Het nadeel is dat als deze personen -waarbij gevoeligheid voor angst meespeelt- iets naars meemaken, dit eerder traumatisch kan zijn en angst tot gevolg heeft. We maken in het leven allemaal ingrijpende gebeurtenissen mee, maar de één herpakt zich na een aantal weken weer, terwijl het bij de ander in het systeem kan blijven zitten.”

Eric neemt als voorbeeld een gezin waarvan de man en vader komt te overlijden. “Elk gezinslid heeft hier verdriet van en ze hebben allemaal moeite met dit overlijden, maar na een tijdje pakken zij de draad van het gewone leven weer op. Er is echter één gezinslid dat steeds minder gaat eten en slechter gaat slapen. Het overlijden is traumatisch geweest voor deze persoon, terwijl de andere gezinsleden exact hetzelfde hebben meegemaakt en wel weer verder konden gaan met hun leven. Dit trauma overkomt je en kun je niet voorkomen. Als je een bepaalde gevoeligheid hebt, kan het zijn dat je meer openstaat voor prikkels die het ontstaan van een trauma in de hand werken.”

Vecht-of-vluchtreactie

Je kunt op allerlei gebieden in je leven trauma`s meemaken, maar deze hoeven niet altijd gevolgen te hebben op het eten. “Als je het hebt over trauma`s door verslikken, braken, een allergische reactie op eten of hevige buikpijn na het eten, waardoor iemand niet meer durft te eten, kan dit ernstige gevolgen hebben voor de voedselinname en ervoor zorgen dat er een eetstoornis ontstaat. Hier komen zij vaak niet zonder hulp vanaf.”

Iedereen heeft zijn eigen manier om met angst om te gaan. “Dat noemen we angstresponsen. Sommige mensen vechten, anderen vluchten (Fight-or-flight response). Vluchters zijn mensen die ervoor kiezen de situatie die zij beangstigend vinden te vermijden. Vechters daarentegen gaan de confrontatie aan en hebben minder last van angst naderhand.”

Voedselneofobie

“Er zijn ook kinderen en volwassenen die bang zijn om nieuwe smaken te proeven, dat noemen we ook wel voedselneofobie.” Hier zijn drie redenen voor: een afkeer van de smaak of geur van bepaald voedsel, het idee dat bepaald voedsel je fysiek in gevaar kan brengen of walging, waarbij het voedsel meteen weer wordt uitgespuugd. “Elk jong kind heeft gedurende een bepaalde periode in het leven last van neofobie, maar vaak stappen zij hier met behulp van stimulering of beloning, weer overheen. Bij het weigeren van voedsel door neofobie gaat het niet om een machtsstrijd tussen ouder en kinderen, maar om angst om eten te proeven.” In dit geval is er vaak ander voedsel beschikbaar, dat minder angst oproept. Het nadeel is dat de motivatie, om moeilijkere producten te proeven, hierdoor wordt verminderd.

Om angst voor eten te ontwikkelen hoeft er dus niet altijd sprake van een trauma te zijn. Het kan ook zijn dat je een bepaalde associatie hebt met eten, waardoor je het niet meer kunt eten. “Stel dat iemand ooit spruitjes heeft geproefd en dit erg smerig vond. Alles wat hem aan spruitjes doet denken, kan hij dan voorgoed van zijn menukaart schrappen. Of iemand heeft een nare herinnering aan het eten van vis, denk bijvoorbeeld aan een graatje dat vast kwam te zitten in de keel, dan kunnen er ook verbanden worden gelegd waardoor zij alles wat hierop lijkt niet meer durven te eten. Dit komt omdat zij ervan overtuigd zijn dat zij dezelfde ervaring zullen hebben als zij dit nog een keer zullen eten. In dit geval zien we dat er een vermijdende copingstijl wordt ontwikkeld, waarbij wordt ervaren dat een vlucht- of vermijdingsreactie de angst op de korte termijn verminderd en opluchting de belonende respons is.”

Negatieve koppeling

Mensen kunnen eetproblemen ontwikkelen doordat zij, na een beangstigende ervaring met eten, een negatieve koppeling tussen oorzaak en gevolg hebben gemaakt. “Doordat ze vaak voorspellend denken zijn ze ervan overtuigd, dat als ze het opnieuw zullen eten, er een grote kans is op herhaling. Hierdoor ontwikkelen zij uiteindelijk de sterke kernovertuiging, dat het eten van dat product gevaarlijk is. Door deze angstige gedachten te gaan controleren en ze er stapsgewijs van te overtuigen dat de verwachte reactie uitblijft, gaan zij ervaren en meer en meer geloven, dat hun angsten ongegrond zijn geweest. Hierdoor kunnen ze deze angsten op den duur loslaten.

Er is echter ook een groep mensen die -zelfs na tien positieve ervaringen- nog steeds verwacht dat hetgeen waar ze zo bang voor zijn, ook daadwerkelijk een keer zal gebeuren.” Om deze angstige gedachten rondom eten niet het leven te laten beheersen, is het belangrijk dat er zo snel mogelijk positieve ervaringen rondom eten komen. “Hoe ouder je bent, hoe meer cognities en kernovertuigingen er zijn ontwikkeld, die bevestigen dat de angsten gegrond zijn.

We zien vaak dat kinderen na een negatieve ervaring rondom eten verbanden leggen waardoor zij niet alleen dát eten, maar ook het eten onder dezelfde omstandigheden gaan vermijden. Bij jonge kinderen is de cognitie nog onvoldoende ontwikkeld en traceerbaar, zodat je ze vaak moeilijk kunt overtuigen van de onjuistheid van hun angstige gedachten. Het is daarom zaak hier veel positieve ervaringen tegenover te zetten. Bij SeysCentra halen wij de kinderen uit hun thuissituatie, waardoor de verworven verbanden er minder zijn en er nieuwe ruimte komt om het eten te proberen. We laten ze ervaren dat waar ze bang voor zijn niet (altijd) uitkomt.”

Traumatische ervaring

Er zijn mensen die iets traumatisch hebben meegemaakt en dit zo diep hebben weggestopt, dat het pas naar boven komt als zij zelf kinderen krijgen. “Er kan dan opeens een soort herinnering naar boven komen, waardoor het trauma wordt aangewakkerd en zij alsnog stoppen met eten. Deze angst is zo complex, dat je dit niet alleen kunt oplossen door vaak te oefenen. Hier is meer voor nodig; er zit een diepere laag onder, die impact heeft op elk gebied van het leven.” Als er sprake is van dit soort belemmerende angsten, is het aan te raden onder behandeling te gaan. “Het is belangrijk dat ze leren wat helpend is. Hoe meer je de angst onder controle kunt houden, hoe meer je de regie over je leven weer terugkrijgt. Het is niet zo dat je dan voorgoed van je angst bent verlost, maar je kunt er wel mee leren leven.”

Verschillende redenen voor angst

Angst is een van nature aanwezige voorzichtigheid die ervoor zorgt dat een mens zich niet zomaar in het gevaar stort. “Helaas is dit bij sommige mensen iets te sterk ontwikkeld, waardoor zij heel voorzichtig zijn. Als zij vervolgens een negatieve ervaring hebben, wordt deze angst bevestigd en zie je een extreme voorzichtigheid ontstaan.” Het ontwikkelen van een adequate angstcoping kan ook met een stukje opvoeding en veilige hechting te maken hebben. “We zien dat bijvoorbeeld bij kinderen, waarbij het in de eerste periode van hun leven niet de mogelijkheid was om adequaat te reageren op voeding- of contactresponsen. Zij kregen niet op tijd de fles of werden niet getroost toen zij langdurig huilden. Er kan bij deze kinderen een andere angstcoping zijn ontstaan dan bij kinderen waarbij wél op de juiste manier op deze responsen werd gereageerd.”

“In SeysCentra zien we vaak kinderen die last hebben van reflux- of darmproblemen. Waar het ene kind het na medicatie weer oppikt, zie je dat het bij andere kinderen een enorme impact heeft en zij eten gaan vermijden vanwege angst voor de gevolgen. Daarnaast kan er een angst zijn voor sensorische kenmerken van eten, waardoor eten vermeden wordt. Ook zijn er kinderen die gedwongen worden iets te eten dat zij niet durven of kunnen eten. Als zij vervolgens gaan braken, kan er braakangst ontstaan.”

Doordat de sensorische integratie moeizaam verloopt bij mensen met autisme, hebben zij een grotere kans om angststoornissen te ontwikkelen. Ook kan angst voor nieuwe dingen, voor het proeven van (voor hen) onbekend eten, een rol spelen. Het gebrek aan overzicht en het kunnen leggen van de juiste verbanden, kan ook een aanleiding zijn om ARFID te ontwikkelen. “Uit onderzoek is gebleken dat bij kinderen met autisme de kans om ARFID te ontwikkelen vijf keer zo groot is als bij kinderen zonder autisme. De gevoeligheid ontbreekt om lichamelijke signalen op de juiste manier te interpreteren. Veel kinderen met autisme klagen bijvoorbeeld over buikpijn. Als je doorvraagt, kunnen ze niet precies aangeven of het honger is, spanning op de buik, misselijkheid of krampen. Zij ervaren alles als ‘naar’ en ‘pijn’. Ook voelen ze dingen in hun mond heel anders aan dan andere kinderen, waardoor het eerder beangstigend kan zijn.”

MCDD

Kinderen met MCDD (Multiple Complex Developmental Disorder) hebben last van extreme angsten en/of woedeaanvallen. Een klein beetje boos leidt tot grote woede en angst wordt paniek. Alhoewel MCDD nog niet staat opgetekend in de DSM-5, wordt deze benaming wel in de GGZ gebruikt. Het wordt beschouwd als een variant van autisme, maar heeft ook kenmerken van een angststoornis. Zij ervaren de wereld niet als een veilige plek, waardoor het in bedwang houden van angstgevoelens het leven beheerst.

“Kinderen met MCDD kunnen ook ARFID ontwikkelen. Hun eetprobleem is vaak een uiting van een beperkte, niet adequate angstcoping. Ze kunnen geen goede inschatting maken van een situatie, waardoor de paniek het overneemt en zij niet meer goed kunnen nadenken. Het nadenken wordt als het ware overspoeld door golven van angst. Het enige dat overblijft is je afschermen van de wereld om je heen. Zij kunnen vaak niet goed omgaan met moeilijke situaties en hebben moeite met adequaat reageren op lichamelijke prikkels. Nare gebeurtenissen of ervaringen blijven hierdoor te lang in hun systeem hangen, waardoor zij steeds meer situaties of voedselproducten gaan vermijden.”

Primaire of secundaire stoornis

Het is belangrijk om uit te zoeken waardoor de eetproblemen zijn ontstaan en erachter te komen of er sprake is van een primair- of een secundair eetprobleem. “Als je ziet dat mensen niet alleen op het gebied van eten angsten hebben, maar dat deze angsten op meerdere gebieden in hun leven worden ervaren en zij daarnaast slecht kunnen omgaan met moeilijke omstandigheden, kan er sprake zijn van een angststoornis in bredere zin. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een gegeneraliseerde angststoornis, separatieangst, fobische angst of dwangproblemen. ARFID is dan de secundaire stoornis en de angststoornis de primaire stoornis.”

Eén van de grootste comorbiditeit bij ARFID is een gegeneraliseerde angststoornis, ook wel piekerstoornis genoemd. Mensen die dit hebben, zijn continu gespannen en piekeren voortdurend. Objectief gezien is er geen reden voor, maar ze zijn doorlopend bang dat er iets vreselijks zal gebeuren.  “Je moet je hierbij afvragen of ARFID het gevolg is van de gegeneraliseerde angststoornis of andersom. Als de ARFID klachten een onderdeel zijn van een onderliggende angststoornis moet je breder kijken en niet alleen de eetproblemen behandelen. Wij richten ons tijdens onze behandeling op het versterken van de angstcoping in bredere zin, zodat deze kinderen niet meer zo snel geneigd zijn tot vluchten en vermijden, vanwege hun angst om lastige situaties aan te gaan. We leren ze omgaan met hun angstgevoelens en zich meer te ontspannen, waardoor eten vaak vanzelf beter gaat.”

Tip

Tot slot geeft Eric mee dat het goed is om een stukje zelfinzicht te ontwikkelen, zodat je weet wat je angstig maakt- en op welke momenten dit voornamelijk opspeelt. “Niet dat je hierdoor meteen iets aan de situatie kunt veranderen, maar je krijgt wel meer inzicht in je angsten en je kunt beter leren hoe je die situaties kunt aangaan.”.

Vermijden betekent op de korte termijn vermindering van klachten, maar op de langere termijn versterk je juist je angsten en ga je meer en meer vermijden. “Misschien lukt het je om stapsgewijs je eten wat uit te breiden, door op een papiertje wat helpende gedachten op te schrijven, zodat je als je de angst voelt opkomen de lichamelijke reacties beter onder controle kunt houden en de regie van je leven weer in handen krijgt. Kom je er niet zelf uit, ga dan op zoek naar een zorgverlener, zodat je leert een manier te ontwikkelen om met de situatie om te gaan.”

*Deze informatie komt uit het boek ARFID te lijf! Lees meer informatie over ARFID en ervaringsverhalen in het boek ARFID te lijf! Klik voor de inhoudsopgave en/of om het boek te bestellen op deze link.

Lees ook:

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *